Inleidingen bij de Rechter Tie-verhalen — Thomas van Gulik
Halssnoer en Kalebas Het zijn spannende tijden op de Nederlandse ambassade in Tokio nadat met de Japanse aanval op Pearl Harbor op 7 december 1941 de Tweede Wereldoorlog in het Verre Oosten was uitgebroken. Een commissaris van de Japanse politie dient zich met zijn manschappen aan voor de poort van de Nederlandse ambassade met een verordening aangaande het ambassadeterrein. De commissaris leest de brief in het Japans luid voor ten overstaan van het ambassadepersoneel. Een jonge Nederlandse diplomaat met een rijzig postuur stapt naar voren en vraagt de commissaris in vloeiend, formeel Japans of hij de brief mag zien. Stomverbaasd dat deze westerling hem in formeel Japans heeft aangesproken, overhandigt de commissaris hem de brief. Na lezing steekt de diplomaat in het Japans een uitvoerig betoog af over de stijl van de brief en hij prijst de schrijver om de buitengewoon mooie kalligrafie waarin de brief is geschreven. De schrijver moet wel over bijzondere literaire kwaliteiten beschikken. De commissaris, die de brief zelf had opgesteld en in de klassiek Japanse stijl met lopende schrifttekens had geschreven, verliet diep onder de indruk met zijn mannen het ambassadeterrein en nam de brief weer met zich mee. De jonge Nederlandse diplomaat was Robert van Gulik (1910–1967), op zijn eerste post nadat hij op 24-jarige leeftijd door het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag voor de buitenlandse dienst was aangenomen. Hij had sinologie gestudeerd in Leiden en was in Utrecht gepromoveerd op een tantristische paardengod in China en Japan. Hij had vloeiend Chinees en Japans leren spreken en schrijven en had zich in het bijzonder toegelegd op de oude Chinese literatuur, schilderkunst en kalligrafie. Na de oorlogsverklaring aan Japan werden alle geallieerde diplomaten uit Tokio geëvacueerd. In de haven van Yokohama lag een schip voor hun klaar voorzien van Rode Kruis-tekens zodat het schip niet het doelwit zou worden van torpedo’s of luchtaanvallen. De diplomaten mochten op hun reis maar één koffer meenemen. Robert van Gulik pakte een paar Chinese boekjes uit zijn werkkamer en propte deze in zijn koffer. Toeval of niet, een van deze boeken was een achttiende-eeuwse misdaadroman over een historische Chinese rechter genaamd Tie (Di Renjie, 630–700). In 1943 werd Robert van Gulik als Chinakenner uitgezonden naar Chongqing (Chungking), de oorlogshoofdstad van China, waar gedurende de Japanse bezetting van Beijing de Nederlandse ambassade was gevestigd. In deze stad was in de oorlogsjaren de Chinese literaire en artistieke elite samengestroomd. Van Gulik maakte daar veel vrienden onder de Chinese geleerden en kunstenaars die hem door zijn immense kennis van de taal en cultuur als gelijkgestemde in hun kringen opnamen. Hij had zijn eigen vloeiende stijl ontwikkeld in het schrijven van de klassieke Chinese karakters, een kalligrafie die onder de Chinese literaten bekendstond als de stijl van ‘Gao Luopei’ (高羅佩), de Chinese literaire naam van Robert van Gulik. Hij werd door zijn vrienden ‘de Hollandse mandarijn’ genoemd, de titel in het oude China voor een hoge staatsambtenaar en literaat. In de inspirerende omgeving van Chongqing ontdekte Robert van Gulik rechter Tie. Het Chinese boekje dat hij bij zijn evacuatie uit Japan had meegenomen was een verhalenbundel waarin de historische meesterspeurder Tie drie moeilijke moordzaken oploste. Zelf een groot liefhebber van detectiveromans vertaalde hij deze oude Chinese misdaadroman in het Engels (later in het Nederlands vertaald als De vergiftigde bruid) met de bedoeling het Westen te laten zien dat China zijn eigen detectivegenre had en zijn eigen Sherlock Holmes of Maigret. Aangemoedigd door de vele enthousiaste reacties die hij op zijn vertaling ontving, onder anderen van Agatha Christie, besloot Robert van Gulik nieuwe misdaadverhalen te schrijven met deze meesterdetective uit de T’ang-dynastie als hoofdpersoon. De combinatie van een spannend misdaadverhaal en een authentieke Chinese sfeer vormt het succes van de Rechter Tie-mysteries. De serie is in negenentwintig talen vertaald en in vele landen uitgekomen, recentelijk ook in China waar lezers kunnen genieten van nieuwe verhalen over hun nu wereldberoemde rechter Tie. Naast zijn werk als diplomaat bleef Van Gulik zich bezighouden met zijn sinologische onderzoeksactiviteiten en Chinese kalligrafie, het kenmerk van de Chinese literaat. Mijn vader oefende regelmatig zijn kalligrafie in zijn werkkamer in de ambassadewoning waar ook ter wereld of in ons huis in Den Haag. Hij maakte een archief van schrifttekens op uitnodigingskaarten van de ambassade die na een receptie over waren; hij knipte de kaart in vieren en schreef op de achterkant een karakter. Voor een groot vel werd de eettafel ontruimd en oefende hij eerst de karakters met penseel en zwarte inkt op krantenpapier. De karakters moeten met een vloeiende beweging in één keer perfect worden neergezet; de combinatie van vorm en betekenis maken kalligrafie tot een kunstwerk. Soms viel er een spetter zwarte inkt op zijn witte overhemd, die je bleef zien omdat Chinese inkt er in de was niet uitgaat. Rechter Tie kan uit de stijl en vorm van de schrifttekens in een Chinese tekst zelfs afleiden of de schrijver geschoold is of niet, dichter of handelsman — vaak aanwijzingen die hem bij zijn opsporingswerk goed van pas komen. Als magistraat en literaat heeft hij een vloeiende stijl van schrijven zoals het een hoge ambtenaar in het oude China betaamde. Op de balie van het gerechtshof ontbreken ook nooit het schrijfpenseel en inktsteen; zwart voor de gewone zaken en vermiljoen voor de officiële documenten en handtekening van de rechter. Voor het schrijven bevochtigde hij even de kwast van het penseel in zijn mond om de haren aan de top glad te strijken. Wel opletten, want hij wist natuurlijk uit de oude misdaadliteratuur dat een heimelijk aangebracht dodelijk gif de kwast zo tot een moordwapen kon maken! Robert van Gulik werd, na missies en posten te hebben vervuld in Afrika, China, de Verenigde Staten, India, het Midden-Oosten, Maleisië en Korea, afgewisseld met periodes in Den Haag, in 1965 benoemd als Nederlands ambassadeur in Tokio. Dezelfde ambassade waar hij in 1935 zijn diplomatieke carrière was begonnen als tweede secretaris werd ook zijn laatste post, want hij overleed in 1967 tijdens een ziekteverlof in Den Haag. Hij schreef Halssnoer en kalebas in 1966 in Tokio, als zijn een-na-laatste Rechter Tie-roman. Na veertien eerdere romans heeft rechter Tie een zekere ontwikkeling doorgemaakt. Hij heeft net een aantal moeilijke moordzaken opgelost op zijn post in Kao-yang, als zijn hulp wordt ingeroepen in Rivierstad wanneer hij daar op doorreis is. Hij raakt betrokken bij de hofintriges in het Waterpaleis waar de Derde Prinses verblijft, de favoriete dochter van de keizer. In Halssnoer en kalebas staat rechter Tie er alleen voor, zonder hulp van zijn trouwe assistenten, maar hij wordt op beslissende momenten bijgestaan door meester Kalbas, een zwervende taoïstische monnik die aan beide benen kreupel is en alleen een kalebas en een ezel bezit. Rechter Tie is als ambtenaar een overtuigd volgeling van het confucianisme, de staatsgodsdienst die op een stelsel van moralistische gedragsregels is gebaseerd. Hij moet ook niets hebben van het boeddhisme dat vanuit India is geïmporteerd. Hij komt zichzelf echter tegen in de mystieke figuur van meester Kalbas. De Nederlandse ambassade in Tokio ligt nog steeds op een heuvel, omringd door een weelderige tuin. In de tuin bevindt zich het Robert van Gulik-paviljoen, genoemd naar een veelzijdig Nederlands diplomaat die daar als ambassadeur graag zijn gasten ontving. Hij gaf het paviljoen een naam: ‘droomtuin’. Deze naam kalligrafeerde hij in twee Chinese karakters die werden uitgesneden in een houten bord dat nu nog in het paviljoen hangt. Het zou me niet verbazen als ook meester Kalbas hem daar een keer een bezoek heeft gebracht. © Erven R.H. van Gulik |