Inleidingen bij de Rechter Tie-verhalen — Thomas van Gulik
Moord op het maanfeest Robert van Gulik (1910–1967), geboren in Zutphen, studeerde sinologie in Leiden. Na zijn promotie in Utrecht over Hayagriva, een tantristische godheid met paardenhoofd in China en Japan werd hij op 24-jarige leeftijd aangenomen voor de buitenlandse dienst bij het ministerie van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Met een diplomatieke carrière in het vooruitzicht vertrok hij op 3 mei 1935 naar zijn eerste post op de Nederlandse ambassade in Tokio. Hij nam de kortste weg in die tijd: per trein over de trans-Siberische spoorweg door de Sovjet-Unie, Mantsjoerije en Korea, en van daar verder met de boot naar Japan. Een dag voor zijn vertrek nam hij afscheid van de twaalf jaar oudere dichter Jan Slauerhoff, een goede vriend. Beiden hadden een fascinatie voor Azië en de Chinese cultuur. Robert van Gulik had Oosterse talen leren spreken en schrijven en gaf in Leiden Chinese lessen aan Slauerhoff. Beiden publiceerden in het tijdschrift China: Robert van Gulik schreef artikelen over door hem uit het Chinees vertaalde gedichten en over Chinese literatuur, van Jan Slauerhoff werd ‘Het lente-eiland’ over een eiland bij Amoy en een aantal gedichten uit zijn bundel Oost-Azië geplaatst. Robert van Gulik at bij Slauerhoff en zijn vrouw in Zomerzorg in Leiden, ze speelden schaak, spraken over Chinese literatuur en lazen elkaars gedichten. In werken van beide mannen kwam de zevensnarige Chinese luit voor: in Slauerhoffs ‘Het lente-eiland’ en in Van Guliks artikel ‘De wijze der vijf wilgen’ (China, jaargang 1933). Niet gek, zou ‘Slau’ zeggen toen hij Van Guliks vers las, maar hou op met die rozen en zijde, en al dat zangerige en geparfumeerde gedoe. De werkelijkheid, en zelfs de droom, is rauwer. Hoewel ze plechtig beloofden elkaar in China of Japan weer te zien, is dat niet meer gebeurd. Een jaar later, in 1936, kreeg Robert van Gulik in Tokio het bericht dat zijn vriend en geestverwant Jan Slauerhoff was overleden. In Moord op het maanfeest — de oorspronkelijke Engelse titel luidt Poets and Murder (Heinemann, London, 1968) — komt de meesterspeurder Rechter Tie in aanraking met een aantal beroemde dichters: de hofdichter Tsjang, een hooggeplaatste ambtenaar aan het keizerlijk hof, en de veelbesproken courtisane Yoe-lan, beroemd om haar ondubbelzinnige gedichten. Ook zijn collega, magistraat Lo van het district Tsjin-hwa, waar rechter Tie in dit verhaal te gast is, beschouwt zichzelf als een begaafd dichter. En dan is er nog de boeddhistische monnik Loe, die zijn tweeregelige gedichten prachtig kalligrafeert, liefst in levensgrote Chinese tekens met inkt op een wit laken, waarbij hij een bezem gebruikt als schrijfpenseel. Terwijl dit illustere gezelschap elkaars versregels lof toezwaait, worden in Tsjin-hwa twee brutale moorden gepleegd. Een whodunit waarin macht, passie en vergane roem tussen de dichtregels opdoemen. Rechter Tie (Di Renjie) was een historische Chinese rechter die leefde in de T’ang-dynastie (618–908). Robert van Gulik, zelf een groot liefhebber van detectiveromans, vond een boekje van een Chinese auteur uit de achttiende eeuw over deze beroemde rechter en de moordzaken die hij had opgelost. Hij vertaalde dit boek in het Engels en voorzag het van een inleiding waarin hij het eeuwenoude Chinese rechtssysteem uiteenzette en een beschrijving gaf van de traditionele Chinese misdaadroman. Met deze publicatie over de oorspronkelijke rechter Tie (later in het Nederlands vertaald als De vergiftigde bruid) wilde Robert van Gulik het Westen laten zien dat China zijn eigen detectivegenre had en zijn eigen Maigret of Sherlock Holmes, compleet met een Watson-figuur. De historische rechter Tie was magistraat van een district, de kleinste eenheid in het oude Chinese bestuurssysteem. Behalve rechter was hij ook burgemeester en hoofd van de politie belast met het opsporingswerk. Rechter Tie werd ook de held van Robert van Gulik, want een paar jaar later bracht hij, aangespoord door de vele enthousiaste reacties die hij op zijn vertaling ontving, de meesterdetective uit de T’ang-dynastie weer tot leven in zijn zelfverzonnen Rechter Tie-misdaadromans. Hij situeerde zijn verhalen in het China van de zeventiende eeuw tijdens de Ming-dynastie (1368–1644), een periode waarin China een grote culturele bloei kende. De historische rechter Tie leefde weliswaar bijna duizend jaar eerder, maar het Ming-tijdperk gaf de schrijver meer vrijheid in het kiezen van de omgeving voor zijn verhalen. Zo tekende hij ook zelf zijn illustraties in de originele Chinese stijl van de Ming-dynastie. In zijn Rechter Tie-mysteries combineerde hij zijn uitgebreide kennis van de oude Chinese cultuur en samenleving met een ingenieuze plot in een authentieke Chinese sfeer. Robert van Gulik schreef Moord op het maanfeest in 1967 in Tokio, waar hij in 1965 als Nederlands ambassadeur was benoemd. Die ambassade, waar hij in 1935 zijn diplomatieke carrière was begonnen als tweede secretaris, werd ook zijn laatste post, want hij overleed in 1967 tijdens een ziekteverlof in Den Haag. In de tussentijd werkte hij in Afrika, China, Verenigde Staten, India, het Midden-Oosten, Maleisië en Korea afgewisseld met periodes in Den Haag in welke tijd hij verschillende functies vervulde op het ministerie van Buitenlandse Zaken. Naast zijn werk als diplomaat zette hij zijn onderzoek als sinoloog voort en schreef wetenschappelijke boeken over de meest originele onderwerpen. Bij zijn onderzoek stuitte hij ook op feiten en gebeurtenissen die hem in zijn Rechter Tie-romans tot inspiratie dienden of die hij zelfs direct in zijn plots kon gebruiken. In zijn nawoord in Moord op het maanfeest vermeldt hij dat hij de dichteres Yoe-lan ontleend heeft aan de beroemde dichteres en courtisane Yu H’suan-tsji die net als rechter Tie in de T’ang-dynastie leefde. Zij werd ter dood veroordeeld omdat ze een dienstmeid zou hebben doodgeslagen. Het hele verhaal van deze vermaarde dichteres staat in zijn standaardwerk over het seksuele leven in het oude China (Sexual Life in Ancient China, Leiden, 1961; zie ook mijn inleiding in Labyrint in Lan-fang). Zijn werk als diplomaat in het Verre Oosten, zijn sinologisch onderzoek en het schrijven van zijn Rechter Tie-romans vormden op deze manier een creatief verband. Voor mijn vader was het schrijven van zijn Rechter Tie-romans een soort ontspanning, maar ook thuis kon hij zich goed amuseren, of dat nou in een ambassadewoning was in een ver land, of in ons huis in Den Haag. Hij besteedde veel aandacht aan onze huisdieren, van egels tot apen waarbij de gibbon wel een heel speciale plaats innam (zie mijn inleiding in Vijf gelukbrengende wolken). Ook hadden we thuis altijd een biljart waarop hij mij heeft leren biljarten en hij speelde regelmatig op zijn zevensnarige Chinese Ming-luit. Wij hadden destijds nog een Philips-grammofoonmeubel met buizen die bij het aanzetten eerst warm moesten worden voordat er geluid uit kwam, waarop hij zijn favoriete muziek draaide: Caraïbische calypso-platen, Amerikaanse nummers en Franse chansons. Het lied ‘L’âme des poètes’ gezongen door de Franse chansonnière Juliette Gréco inspireerde hem tot het verhaal van Moord op het maanfeest: ‘Lang nadat de dichters zijn verdwenen, ijlen hun liederen nog na door de straten’… Misschien dat hij daarin ook de verzen van zijn oude vriend Jan Slauerhoff hoorde. Moord op het maanfeest werd Robert van Guliks laatste Rechter Tie-roman. Hij maakte het manuscript af tijdens zijn ziekteverlof in Den Haag, in zijn kamer in het Rode Kruis-ziekenhuis aan de Sportlaan. Hij had een tweepersoonskamer gekregen, die hij als werkkamer had ingericht. Met zijn eigen dood nabij, laat hij in het verhaal de boeddhistische monnik Loe een tweeregelig gedicht kalligraferen ten overstaan van rechter Tie en het gezelschap van verheven dichters: We keren allen terug naar vanwaar we kwamen:Deze versregels refereren natuurlijk aan het nabij gelegen lijk van de vermoorde danseres waar het verheven gezelschap nog onwetend van was. Of toch niet iedereen in het gezelschap…? © Erven R.H. van Gulik |