Op 29 februari van dit jaar is bij Hollands Diep een nieuwe uitgave verschenen van
Een gegeven dag.
Thomas van Gulik schreef daarvoor de volgende inleiding.
Robert van Gulik overleed in 1967 op 57-jarige leeftijd, in de functie van ambassadeur van Nederland in Japan. Hij stierf in Den Haag tijdens een kort ziekteverlof. Ik was toen 14 jaar oud en woonde sinds drie jaar bij een gezin in Den Haag, omdat mijn ouders in Tokyo verbleven.
Als scholier was ik niet zo geïnteresseerd in welke passies mijn vader dreven en hoe hij over het leven dacht. Pas veel later, na zijn dood, heb ik hem beter leren kennen door het lezen van zijn boeken, essays, brieven en wetenschappelijke artikelen, en dat met een toenemende verbazing. Een aantal keren in mijn leven heb ik zijn werken herlezen, vooral zijn Rechter Tie-boeken, en elke keer ontdekte ik weer meer in zijn werk naarmate mijn gedachtewereld door de tijd was gerijpt. Ik denk dat mijn vader en ik goede vrienden zouden zijn geworden, als het ons gegeven was elkaar op latere leeftijd te kennen.
De serie misdaadromans over Rechter Tie die mijn vader heeft geschreven, waren — en zijn nog steeds — zeer succesvol: ze zijn vertaald in 29 talen en verschenen in 38 landen over de hele wereld — onlangs ook in China in een nieuwe, volledig herziene Chinese vertaling. De speurder Rechter Tie schittert nu weer in zijn land van herkomst. De Rechter Tie-boeken zijn klassiekers geworden, tijdloze verhalen voor nieuwe en oude lezers. Een ingenieuze plot en een authentieke Chinese entourage in de Ming-periode zijn daarin de belangrijkste elementen, die Rechter Tie op gelijke voet brengen met meesterspeurders als de Britse Sherlock Holmes, Miss Marple en de Franse Maigret.
Een paar jaar geleden verscheen de hele reeks Rechter Tie-mysteries opnieuw in een herziene, Nederlandse editie. De uitgever vroeg mij om voor elk van die zeventien titels een inleiding te schrijven. Ik was aanvankelijk terughoudend op dit verzoek in te gaan, omdat mijn vader zelf de feitelijkheden met betrekking tot de inhoud nauwkeurig had beschreven in zijn nawoorden én omdat de boeken bij de vorige Nederlandse editie al vergezeld waren gegaan met mooie inleidingen van de hand van Janwillem van de Wetering.* Maar de uitgever hield vol, waarop ik besloot mijn persoonlijke herinneringen aan de verschillende Rechter Tie-titels op papier te zetten.
Zo schreef ik over Het Chinese Lakscherm (1958) — de titel van zijn zesde Rechter Tie-roman — dat het verhaal was geïnspireerd op een antiek Chinees kamerscherm met vier panelen van uitgesneden rode lak dat deel uitmaakte van de Chinese meubels van mijn ouders en steeds meeverhuisde naar elk huis waarin ze op hun buitenlandse posten gingen wonen. En over de gibbons die we als huisdier hadden, zoals de wollige, zwarte gibbon die rechter Tie bezoekt in Vier Vingers. Deze aap hield een gouden ring in zijn hand die hij liet vallen om een koekje aan te pakken dat rechter Tie hem aanbood, zoals we onze gibbons hebben zien doen wanneer hen iets lekkers werd voorgehouden. Kort daarop werd de eigenaar van de ring dood aangetroffen; van zijn linkerhand waren vier vingers afgesneden! Het verhaal was het Boekenweekgeschenk van 1965. We woonden in dat jaar in het Statenkwartier in Den Haag. Ik wandelde met mijn vader mee naar boekhandel Paagman waar hij het Boekenweekgeschenk signeerde. We leefden thuis min of meer met rechter Tie samen en namen deel aan de ontmoetingen die op zijn weg kwamen. Vaak luidde zo’n treffen het begin van een nieuw, spannend verhaal in.
In 1963 schreef Robert van Gulik Een gegeven dag, een verhaal dat zich afspeelt in een nacht te Amsterdam. Na een periode van zeven jaar in het buitenland te hebben gewoond, keerden mijn ouders in augustus 1962 terug naar Den Haag, waar mijn vader voor een interne termijn op het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkzaam was. Thuis richtte mijn vader zijn studeerkamer in met boeken, Chinese meubels, schilderijen en voorwerpen, op dezelfde manier als de studeerkamers op zijn buitenlandse posten, als laatste in Kuala Lumpur, Maleisië. Het was tijdens deze maanden — terug in zijn moederland en teruggeworpen van de tropen naar het koude en natte winterseizoen in Nederland — dat hij Een gegeven dag schreef. Opvallend is dat deze winterse sfeer hierin sterk voelbaar is: de gebeurtenissen spelen zich af op een grijze en natte dag in februari.
Tot verbazing van veel Rechter Tie-fans is in Een gegeven dag niet Rechter Tie maar Johan Hendriks de centrale figuur, een ex-koloniale Nederlandse ambtenaar die in het voormalig Nederlands-Indië heeft gewoond en gewerkt. Bovendien vormt niet een oude Chinese stad, maar het bruisende Amsterdam het toneel voor de beproevingen die de hoofdpersoon ondervindt, en bestaan de illustraties in het boek niet uit tekeningen in Ming-stijl, maar uit geometrische figuren in blauw en wit (hoewel ook hier weer het vrouwelijk naakt niet ontbreekt). Was dit verhaal soms een experiment, een uitstapje naar een eigentijdse roman met een andere plot, andere personages en een nieuw thema? En had mijn vader ook iets gemeen met Johan Hendriks, zoals Rechter Tie in veel opzichten zijn alter ego was?
Beiden hadden Nederlands-Indië als gemeenschappelijke achtergrond. Mijn vader had een deel van zijn jeugd in Nederlands-Indië doorgebracht, waar zíjn vader als geneeskundig officier in het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger werkzaam was. Daar was zijn passie voor het Verre Oosten ontstaan. Johan Hendriks was naar Nederlands-Indië vertrokken als ambtenaar onder het Koloniale Bestuur en verloor daar alles wat hem dierbaar was tijdens de Pacific-oorlog en de Indonesische onafhankelijkheidsrevolutie die erop volgde. Getraumatiseerd keerde hij terug naar Nederland om zich te verzoenen met de gebeurtenissen die hij in Nederlands-Indië had doorgemaakt, ofwel ‘om het verleden te reconstrueren en het heden te ontdekken’. Mogelijk heeft mijn vader, bij het schrijven van Een gegeven dag tijdens het intermezzo in Nederland, zelf ook nagedacht over zijn verleden en toekomst.
Hij lijkt zich echter niet te identificeren met Johan Hendriks, al delen ze onmiskenbaar een aantal specifieke eigenschappen. Hendriks vertelt bijvoorbeeld in de taxi, op weg naar Oude Gracht 88, dat hij gesteld is ‘op precies handwerk. Daarom houd ik van biljarten, lijntekenen en schietoefeningen’. Dat gold ook voor mijn vader, met uitzondering misschien van die schietoefeningen. Hij speelde graag biljart op zijn sociëteit — in hemdsmouwen — of in een café, zoals we ook in het gedetailleerde verslag lezen dat Johan Hendriks geeft van de twee biljarters die hij in het café tegenkomt, na voor de eerste keer overvallen te zijn. Het is niet duidelijk op welk 'precieze handwerk’ Johan Hendriks gesteld was, maar wat mijn vader betreft, kon dit verwijzen naar het snijden van Chinese zegels in steen of hout — een verfijnde techniek die hij tijdens zijn eerste verblijf in Tokyo (1935–1942) had geleerd en daarna perfectioneerde in Chungking, de tijdelijke hoofdstad van China in de Tweede Wereldoorlog.
Een overeenkomst tussen Een gegeven dag en de Rechter Tie-romans is dat de illustraties bestaan uit zelfgemaakte pentekeningen. Bij Een gegeven dag zijn deze evenwel heel anders dan de tekeningen in Ming-stijl die we kennen van de Rechter Tie-boeken, namelijk bijna surrealistisch, bestaande uit geabstraheerde gezichten of maskers, lijnen en cirkels. Robert van Gulik hield van tekenen; hij vertelde dat hij oorspronkelijk zelfs kunstenaar wilde worden. Hij genoot van het uitwerken van een concept tot de tekening die hij voor ogen had.
Het kleine meisje in Een gegeven dag, de dochter van Johan Hendriks die samen met haar moeder was neergeschoten, heet Bubu. Het is dezelfde naam als die van de baby gibbon die mijn vader in 1962 in slechte conditie, in Maleisië had gevonden. Hij verzorgde en voedde het aapje in Kuala Lumpur waarna het dier opknapte. Helaas en tot zijn grote verdriet stierf Bubu later dat jaar aan een longontsteking toen wij op vakantie waren in Port Dickson, een kustplaats in Maleisië. Dat hij de naam Bubu koos voor het kleine meisje laat zien hoe dol hij was op deze kleine gibbon en hoe bedroefd hij was over haar dood, net als Johan Hendriks treurde om het verlies van zijn dochtertje.
Een gegeven dag is niet altijd even gemakkelijk te lezen. Janwillem van de Wetering verwoordde dit treffend: ‘Je moet aan de woorden ruiken voordat je de roman gaat verslinden.’ Ikzelf moest Een gegeven dag twee keer herlezen voordat de diepere betekenis, de binnenste laag, tot me doordrong. De eerste laag in de thriller is die waarin Johan Hendriks betrokken raakt bij een bende gangsters die zich bezighoudt met drugshandel, het lokken van meisjes voor de prostitutie in het Midden-Oosten en brute moorden — hoe actueel nog steeds na zestig jaar! De tweede laag is het lot van Hendriks die alles en iedereen van wie hij hield heeft verloren in Nederlands-Indië en getraumatiseerd door de gebeurtenissen, zich na terugkeer in zijn thuisland moet hervinden. De kern van de roman gaat echter over de beginselen van Zen, die in het verhaal zijn verweven. ‘Als je wilt weten wat Zen is, lees dan Een gegeven dag’, waren de woorden van Janwillem van de Wetering. In zijn opmerkingen aan het einde van de roman geeft mijn vader een beschrijving van het zenboeddhisme: ‘Zen wordt vaak een religieus of filosofisch stelsel genoemd. Zen is het een noch het ander. Het is een methode om de verlossing te bereiken — een methode die niet uit boeken kan worden geleerd, maar alleen uit het leven zelf.’
Janwillem van de Wetering laat in zijn verhelderende nawoorden bij de Amerikaanse (1984) en Nederlandse (1985) edities van Een gegeven dag het verband zien tussen de beproevingen van de centrale figuur en de principes van Zen. Johan Hendriks wordt tijdens zijn gevangenschap in een Japans krijgsgevangenenkamp gemarteld door een Japanse legerkapitein die hem tussen de verhoren door confronteert met een Zen-vraag, die ooit aan hemzelf was voorgelegd door zijn Zenmeester: ‘Laat de sneeuw op de top van de berg Fuji smelten.’ Een onmogelijke opdracht, want de sneeuw op de top van de berg Fuji smelt nooit.
De Japanse legerkapitein wordt na de Japanse capitulatie zelf gevangengenomen en ter dood veroordeeld. Johan Hendriks is erbij, en op het moment dat de legerkapitein geëxecuteerd wordt, geeft deze de opdracht van zijn Zenmeester aan hem door. Terwijl Hendriks water in een ketel kookt en de stoom naar zijn gezicht opstijgt, komt hij tot een plotselinge openbaring als in een Zen-flits, na een gewelddadige ontmoeting met gevaarlijke gangsters en een ontmoeting met een verwarde jonge vrouw. Deze gebeurtenissen spelen zich allemaal af in nauwelijks twintig uur en — belangrijker — in een schrikkeljaar, op de extra gegeven dag, 29 februari.
Rechter Tie is een aanhanger van de leer van Confucius, maar krijgt tijdens zijn opsporingswerk vaak te maken met boeddhistische ideeën, monniken en tempels . Begrijpelijk dat hij zich ten opzichte van het boeddhisme terughoudend opstelt en zich zorgvuldig onthoudt van uitspraken over deze religie, zich ervan bewust dat deze een belangrijke plaats inneemt in het sociale en culturele leven van zijn tijd. Zoals vaak tot uiting komt in zijn Rechter Tie-verhalen, had mijn vader diepgaande kennis over de Oost-Aziatische godsdiensten en hun invloeden. Ook Johan Hendriks leest boeken over boeddhisme, wat hem een zekere rust geeft ‘want het boeddhisme leert dat het leven lijden is’.
Onlangs werd een opmerkelijk, ongepubliceerd manuscript ontdekt dat mijn vader in 1941 geschreven had, getiteld The life and works of the monk Tung-kao, a Chinese Ch’an master in Japan. Het lag klaar om gedrukt te worden, maar dit werd opgeschort, omdat de oorlog in de Pacific uitbrak. In plaats daarvan schreef hij een verkorte, Chinese versie van het stuk, die in 1944 in Chungking uitkwam in een zeer beperkte oplage van honderd exemplaren. In de daaropvolgende jaren ging hij door met het verzamelen van nieuw materiaal over de monnik Tung-Kao, blijkbaar met het plan zijn manuscript uit te breiden, maar heeft niet de tijd gehad om het manuscript te voltooien. Tung-Kao was een gevluchte, Chinese priester die in 1677, na de val van de Ming-dynastie en de turbulente jaren die daarop volgden, de oversteek maakte naar Japan en zich daar vestigde. Hij werd een beroemde meester van het Ch'an-boeddhisme, en werd tegelijkertijd geprezen om zijn opmerkelijke artistieke begaafdheid. Het zenboeddhisme ontstond uit Ch’an en verspreidde zich vervolgens via verschillende scholen over Japan. Zijn onderzoek naar de monnik Tung-Kao toonde de levenslange belangstelling die mijn vader had voor het boeddhisme en voor de traditie van Ch'an in China en Japan. Een gegeven dag, waarin de methoden van Zen werden geïntegreerd in het verhaal van Johan Hendriks, was een neerslag hiervan.
Een gegeven dag speelt zich af in het sfeervolle oude centrum van Amsterdam. Ik woon al 50 jaar in die stad en ken de binnenstad ervan heel goed, met zijn grachten, oude bruggen met ijzeren leuningen, hoge grachtenpanden met geveltrappen en oplichtende lantaarnpalen in de nacht — alle zo levendig beschreven in Een gegeven dag . Toch ken ik de straatnamen die genoemd worden niet en bestaan deze alleen in het decor van Johan Hendriks.
Wanneer we in Nederland verbleven, woonden we meestal in Den Haag, maar mijn vader bezocht Amsterdam regelmatig: vooral het Rijksmuseum met zijn belangrijke collectie Chinese kunst of de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen aan de Kloveniersburgwal, waar hij lid van was. Gehuisvest in een pand in één van de oudste wijken van Amsterdam, was de wandeling van het Centraal Station naar de Akademie in veel opzichten een kleurrijke onderneming. De tocht voerde door smalle straatjes, over de grachten met de afgemeerde binnenschepen en woonboten, en langs de neonverlichte ramen waarachter de dames zaten die ook figureerden in Een gegeven dag. Je komt langs vele, schilderachtige cafeetjes waar aan een kale toonbank jenever wordt geschonken, meestal door een ferme kroegbaas. Johan Hendriks zoekt in Een gegeven dag op verschillende momenten zijn toevlucht tot zo’n in schemerig licht gehuld café en bestelt er een glaasje jenever.
Een gegeven dag werd in 1963 voor het eerst gepubliceerd in het Nederlands bij Uitgeverij van Hoeve, die ook Rechter Tie in Nederland uitgaf. De Engelse versie, The Given Day, verscheen een jaar later, en wel in het schrikkeljaar 1964. Voor zowel de Nederlandse als de Engelse editie van Een gegeven dag ontwierp mijn vader de omslag in eenzelfde gestileerde vorm, al ontbreekt op de kaft van de Nederlandse versie de figuur van een vrouwelijk naakt. Kennelijk vond de Nederlandse uitgever dat in 1963 te gewaagd.
Het was in het jaar van het schrijven van Een gegeven dag dat Arthur Japin, toen zes jaar oud, met zijn ouders mijn vader bezochten in de Ten Hovestraat in Den Haag. Arthur’s vader, de schrijver Bert Japin, en mijn vader waren goed bevriend. Als auteurs van detectiveromans werkten zij samen in de Zodiac-mysteriereeks onder redactie van Ab Visser. In schitterende bewoordingen beschrijft Arthur zijn herinnering aan mijn vader en zijn studeerkamer in zijn verhaal Eerste vertrek uit zijn boek De vierde wand. In dit verhaal treedt de jonge Arthur binnen in ‘De hal waar helderheid wordt vereerd’, de naam die mijn vader aan zijn studeerkamer in Den Haag had gegeven en in sierlijke Chinese tekens geschreven stond op een bord boven de deur. Gezeten op een uit ebbenhout gesneden Chinese stoel met marmeren zitting had Arthur goed zicht op de vele boeken, Chinese rolschilderingen en voorwerpen in de kamer waarin mijn vader Een gegeven dag aan het schrijven was. In iedere plaats waar wij in de wereld woonden, gaf mijn vader zijn studeerkamer een andere naam, passend bij de omstandigheden van die tijd.
Robert van Gulik moet er jarenlang over gedacht hebben een boek als Een gegeven dag te schrijven. Een roman waarin hij verschillende elementen kon combineren die niet in een Rechter Tie-mysterie zouden passen. Een plot in een eigentijdse omgeving, zoals in de talloze detective-paperbacks die hij gewoonlijk verslond. De ik-vorm van het verhaal en de manier waarop de spelers in de roman met elkaar praten. De Zen-gedachte die is ingebed in het boek en de beproevingen die Johan Hendriks ondergaat na zijn traumatiserende ervaringen in Nederlands-Indië, het land dat mijn vader zo goed kende uit zijn jeugd. Het was een langgekoesterde wens van hem om al deze elementen in een roman te verbinden, en gelukkig was hem de tijd daartoe gegeven.
Amsterdam, september 2023
© TM van Gulik, 2023
* Janwillem van de Wetering (1931-2008), schrijver van misdaadromans, was ooit werkzaam als politieagent in Amsterdam. Hij bracht een jaar door in een zenklooster in Kyoto, Japan, en beschreef de daar opgedane ervaringen in het boek De lege spiegel (1972).